Spraak- & taalontwikkeling
Kinderen ontwikkelen zich individueel verschillend. Dit geldt voor de motorische vaardigheden, het redeneren, het handelen en ook voor de spraak- en taalontwikkeling.
Baby’s communiceren hun behoeften door te huilen en stemgeluidjes te maken. Stilaan leert een kind differentiëren, het leert brabbelen, taal begrijpen en het gaat één- en tweewoordzinnen gebruiken. Het breidt stilaan zijn woordenschat uit en diverse woordvormen komen aan bod om ten slotte “spelenderwijs” tot communicatie te komen.
In de ontwikkeling van jonge kinderen verwachten we rond het eerste jaar de eerste woordjes. Het kan wat langer duren, maar we gaan ons zorgen maken als kinderen tussen 1½ en 2 jaar nog geen woordjes of klanken gebruiken die verwijzen naar iets of iemand.
Ontwikkelingsschema
- 1 jaar : veel en gevarieerd brabbelen, eerste protowoorden
- 1,6 jaar : een aantal onvolledige woordjes produceren
- 2,6 jaar : minstens 2-woordzinnen, vaak onvolledige woordopbouw
- 3,6 jaar : 3 tot 5 woordzinnen, de grammaticale structuur is nog niet correct
- 4,6 jaar : goede enkelvoudige zinsstructuren, woordvormen
- 5,6 jaar : goede samengestelde zinnen en de meeste spraakklanken zijn gekend
Onderdelen van taal
Een kleuter moet de verschillende onderdelen van taalgedrag leren :
- taalinhoud : woordenschat, voorzetsels, semantische relaties
- taalvorm : zinsbouw, grammaticale regels
- taalgebruik : waartoe dient taal (= communicatieve functies), conversatievaardigheden
- actieve taal : spreken
- passieve taal : begrijpen
Na het verwerven van de mondelinge taal (actief & passief) komt in het lager onderwijs de geschreven taal (lezen en schrijven) aan bod.
Onderscheid tussen een spraakstoornis en een taalontwikkelingsstoornis
Wat is een spraakstoornis ?
Er is sprake van een spraakstoornis wanneer er problemen zijn met de uitvoering van de spreekbewegingen, waardoor de spraakklanken niet goed klinken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij slissen, lispelen en nasale spraak. Soms kan het kind de klank niet vormen en slaat het deze consequent over of vervangt het door een andere klank.
Het is in dat geval belangrijk om te onderzoeken of het spraakorgaan (adembeheersing, stembanden, gehemelte, tong en lippen) in orde is en of de motorische mogelijkheden voldoende zijn om de spraakbewegingen uit te voeren. Sommige kinderen beheersen de fijne motoriek van het spreken nog onvoldoende, andere kunnen problemen hebben met de planning en aansturing van de spreekbewegingen.
Wat is een taalontwikkelingsstoornis ?
Een taalontwikkelingsstoornis is een stoornis in het leren van de moedertaal. Sommige kinderen zijn laat met het leren praten. Ze beginnen bijvoorbeeld pas op driejarige leeftijd met het praten in zinnen. Er is dan sprake van een vertraagde taalontwikkeling.
Bij andere kinderen verloopt de taalontwikkeling anders dan bij de meeste leeftijdgenootjes het geval is. Er zijn kinderen die goed begrijpen wat er gezegd wordt, maar moeite hebben met het verwoorden van hetgeen ze willen vertellen. Dan is er sprake van een afwijkende taalontwikkeling.
Oorzaken van een vertraagde taalontwikkeling
Vaak is er geen duidelijke oorzaak aan te geven en wordt verondersteld dat er ergens in het brein een minimale verstoring optreedt die met de huidige onderzoeksmethoden niet kan worden vastgelegd, ook niet met behulp van neurologisch onderzoek. Taal is ook een kwestie van aanleg. Zoals sommige mensen meer dan gemiddeld moeite hebben met bijvoorbeeld wiskunde, zo hebben anderen een zeer zwakke aanleg voor taal. De gebieden in de hersenen waarin de taalverwerking en taalplanning tot stand komen, kunnen anatomisch anders zijn of neurologisch niet optimaal functioneren. Dit is vaak erfelijk bepaald.
Bij niet-specifieke taalontwikkelingsstoornissen verloopt de taalontwikkeling vertraagd of afwijkend als gevolg van of in combinatie met een ander probleem, zoals een verminderd gehoor, moeite met de contactname of een verstandelijke beperking. De aanpak zal gericht zijn op de factor die het meest op de voorgrond staat.
Bij een specifieke taalontwikkelingsstoornis hebben we te maken met kinderen die uitsluitend problemen hebben in de taalontwikkeling.
Problemen met praten kunnen grote gevolgen hebben als ze niet worden onderkend. Als een kind dingen niet goed begrijpt of zich niet goed duidelijk kan maken, kan dat leiden tot misverstanden in de communicatie, vaak met frustraties tot gevolg. Die frustraties kunnen zich uiten in agressief of juist teruggetrokken gedrag. Een stoornis in de vroege taalontwikkeling kan op de lagere school ook leiden tot lees- en spellingsproblemen. En omdat taal ook een belangrijke rol speelt bij het denken kunnen taalproblemen leiden tot leerproblemen of leerachterstanden.
Kenmerken van een taalstoornis
Eén of meerdere van de volgende kenmerken kunnen voorkomen bij een kind met een taal(ontwikkeling)stoornis :
- weinig woorden kennen
- moeite hebben om op een woord te komen
- vaak hetzelfde vertellen of vaak dezelfde woorden gebruiken
- slecht verstaanbaar spreken zonder dat er mondmotorische beperkingen zijn of problemen met de planning en aansturing van de spreekbewegingen
- veel fouten in de zinnen maken
- erg korte zinnen maken
- vaak niet begrijpen wat er verteld wordt
- dichtklappen of zeggen “dat weet ik niet”, als er een vraag wordt gesteld
- weinig praten, stil zijn
- praten met veel denkpauzes, stopwoorden en herhalingen
- driftig worden als hij/zij niet begrepen wordt of iets niet begrijpt
- een belevenis of verhaal buiten het hier-en-nu onvoldoende in taal aan de luisteraar kunnen overbrengen
DYSFASIE
Dysfasie is een neurologische spraak- taal ontwikkelingsstoornis waarbij het spraakbegrip duidelijk hoger is van niveau dan de spraak- en taalproductie. Het gaat hier om een opvallende discrepantie gebaseerd op grond van een analyse van de spontane spraaktaal versus het non-verbale IQ of het taalbegrip. Dit betekent dat de taalproductie het meest gestoord is.
In de (gestoorde) spraak- taalproductie zijn daarnaast nog een aantal opvallende kenmerken nl
- Erg korte zinnen maken
- Vaak niet begrijpen wat er verteld wordt
- Op commando spreken is moeilijker dan spontaan praten.
- Vaak woordvindingsproblemen en moeite om elementen uit een verhaal met elkaar te verbinden .
- Het taalbegrip is beter dan het taalgebruik. Je merkt dat een kind meer begrijpt dan het in woorden kan zeggen. Het heeft problemen een antwoord te formuleren.
- Het voeren van een dialoog kost duidelijk meer moeite dan spontane spraak. Het kind kan uit zichzelf iets vertellen, maar vraag je hoe het op school was, dan kan het kind dit slechts moeizaam formuleren.
- Het kind verstaat de woorden maar niet de intentie van de boodschap.
- Er is meer woordenschat aanwezig dan syntaxis.
- Het verbinden van elementen uit een verhaal is moeilijk.
- Het spreken is vaak niet vloeiend en er treden articulatieproblemen op.
- Er is meer tijd nodig om informatie te verwerken,
- Er kunnen aandachtsproblemen voorkomen omdat het veel energie kost om deze handelingen te volbrengen.
- Er kan faalangst optreden.
- Dysfatische kinderen zijn vaak speels in hun gedrag en dromerig.
- Vaak treden sociale problemen op, ze leggen moeilijk contact via taal en hebben problemen met het zich inleven in anderen. Omdat ze moeite hebben zich te uiten voelen ze zich vaak onbegrepen en kunnen er driftbuien ontstaan.
- Vaak gaan ze bij opdrachten praten en doen ze opdrachten hardop ,fluisterend
- Ze raken soms de draad kwijt in een verhaal of zeggen woorden die op het goede woord lijken maar niet goed zijn (erkennen i.p.v. herkennen)
- Gebruiken vaak termen als ‘dinges’ en ‘weet je wel’
- Zijn regelmatig slachtoffer van pesterijtjes en loopt dan meestal weg.
- Kan niet leeftijdsadequaat voor zichzelf opkomen.
- Spelling en rekenen gaan vaak moeilijk
- Lezen gaat moeilijk als ze direct moeten zeggen wat er staat en soms wordt het woord uitgesproken dat op het geschreven woord lijkt qua betekenis (b.v. vijver i.p.v. fontein)
- Maakt vaak slechte indruk bij het onthouden van begrippen (aangezien ze moeite hebben het te verwoorden
- Heeft zeer veel moeite om van een instructie tot een antwoord te komen, met name wanneer er bv. 2 boeken worden gebruikt om tot een antwoord te komen